Prevalentie van agenesie in de onderkaak in een non-syndromale schisispopulatie, een case-control studie

Prevalentie van agenesie in de onderkaak in een non-syndromale schisispopulatie, een case-control studie

Prevalentie van agenesie in de onderkaak in een non-syndromale schisispopulatie, een case-control studie

A.Z. MATTHEWS-BRZOZOWSKI1, I.C. WOLSWIJK1, C.M. MOUËS-VINK2

1Afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie, Schisisteam Noord, MC Leeuwarden, Leeuwarden

2Afdeling Plastische Chirurgie, Schisisteam Noord, MC Leeuwarden, Leeuwarden

 

Introductie en doelstelling

Kinderen met schisis hebben significant vaker agenesie dan de algemene bevolking. Agenesie in de boven- en onderkaak bij schisis is uitgebreid onderzocht, maar er is weinig bekend over mandibulaire agenesie in een schisispopulatie in vergelijking met een controlegroep.

Materiaal en methode

De orthopantomogrammen en dossiers van 229 non-syndromale schisispatiënten van 5-17 jaar, behandeld bij Schisisteam Noord, werden beoordeeld. Schisisclassificaties waren uni- of bilaterale cheiloschisis (CL) of cheilognathopalatoschisis (CLP) en complete of submuceuze palatoschisis (CP). 260 gezonde kinderen (5-10 jaar) vormden de controlegroep, gematcht op geslacht. Mandibulaire agenesie (MA) werd per element gescoord als er geen krooncalcificatie zichtbaar was. Met Chi-Square-toets en Fisher’s Exact-toets werden de prevalentie geanalyseerd en (sub)groepen vergeleken (p < .05).

Resultaten

De schisisgroep had vaker MA (10,5%) dan de controlegroep (5,0%) (p = .026). De prevalentie verschilde tussen CL (0%), CLP (9,6%) en CP (17,6%); enkel CP verschilde significant van de controlegroep (p = <.001). De agenesieprevalentie was hoger bij CP-compleet (26,3%) t.o.v. CP-submuceus (3,6%) (p = .018). Element P2 was het vaakst aangedaan. Agenesieprevalentie element 35 was 1,5% bij de controlegroep, 7,4% bij CLP (p = .003) en 10,6% bij CP (p = .007). Voor element 45 was dit 7,4% bij de controlegroep, 4,4% bij CLP en 9,1% bij CP (p = .043). UCLP en BCLP hadden overeenkomende agenesielocaties.

Conclusie

MA komt vaker voor bij schisis dan bij de controlegroep. Het betreft met name de tweede premolaar met voorkeur voor links. Kinderen met CP hebben drie keer vaker MA dan kinderen zonder schisis.

Referenties
1. Marzouk T, Alves IL, Wong CL, DeLucia L, McKinney CM, Pendleton C, et al. Association between dental anomalies and orofacial clefts: A meta-analysis. JDR Clinical & Translational Research. 2021;6(4):368-381.

2. Howe BJ, Pendleton C, Withanage MHH, Childs CA, Zeng E, van Wijk A, et al. Tooth Agenesis Patterns in Orofacial Clefting Using Tooth Agenesis Code: A Meta-Analysis. Dentistry journal. 2022;10(7):128.

3. Schwartz JP, Garib DG. Dental anomalies frequency in submucous cleft palate versus complete cleft palate. European Journal of Orthodontics. 2021;43(4):394-398.

Zoeken binnen de hele website.

Open/Sluit
Snel menu